transfer

n. overplaatsing, overdracht

--------

v. overbrengen, transfereren, afleveren

transfer¹

[ trænsfə:] 〈zelfstandig naamwoord〉

1 overplaatsing ⇒ overdracht, overbrenging; 〈sport〉 transfer

2 overgeplaatste ⇒ 〈sport〉 transfer(speler)

3 〈geldwezen〉overdracht ⇒ overschrijving, overboeking

4 〈juridisch〉overdrachtsakte/brief

5 overdrukplaatje

6 〈voornamelijk Amerikaans-Engels〉overstapkaartje

————————

transfer²

[ trænsfə:] 〈transferred〉

I 〈onovergankelijk werkwoord〉

1 overstappen

2 overgaan ⇒ overgeplaatst worden, veranderen 〈van plaats, werk, school〉

♦voorbeelden:

1   transfer from the train to the subway • van de trein op de metro overstappen

II 〈overgankelijk werkwoord〉

1 overmaken ⇒ overhandigen, overdragen

2 overplaatsen ⇒ verplaatsen, overbrengen

3 overdrukken

4 〈sport〉transfereren 〈speler〉

♦voorbeelden:

1   transfer one's rights to someone • zijn rechten aan iemand (anders) overdragen